De Toren (1127) – DSG (1058): 3½ - 3½
Koert(1362): Over mijn laatste partij tegen een lid van De
Toren uit Arnhem(1425) kan ik kort zijn. Na een paar zetten stond ik zo beroerd
dat de rest van de partij slechts uitstel van executie was. Zo kort is
natuurlijk niet de bedoeling. De opening was een Petrov die ik ogenschijnlijk
nog niet helemaal scherp zie: de tegenstander kreeg het met wit voor elkaar dat
ik met mijn Koning moest slaan. En de rest van de partij was erachteraan
hobbelen het devies...
Gerard (1280): “Ik opende met wit op bord 7 tegen René
Reulink (1325). Drie weken voor deze partij de tegenstander van Albert in de
SOS-Competitie. Vooraf had ik de Engelse Opening bestudeerd en opende hiermee.
Ik ging (vond ik zelf) voortvarend van start. Eerst de Pion naar c4. In de
tweede zet het Paard naar c3. Vervolgens Pion naar g3 en Lg2. Alles volgens het
boekje. Ik rokeerde zelfs al bij de negende zet. Iets wat ik nog wel eens wil
uitstellen. Om er vervolgens niet meer aan toe te komen. Zwart plaatste bij de
23ste zet een mooie vork met zijn Paard die ik niet zag aankomen. Vanaf toen
ging het bergafwaarts met mij. Zwart was niet meer te houden!”
Erik(1289) bestudeert sinds kort openingen en met het oog op
zijn partij die hem deze avond te wachten stond, had hij er twee nauwkeurig
bekeken: één voor Wit en één voor Zwart: het Catalaans. En laat zijn
tegenstander(1387) hem nou de gelegenheid geven dat op het bord te brengen! Dat
was dus kat-in-het-bakkie en in grootse stijl rolde hij (1387) op in wat je
noemt ‘een partij uit het boekje’.
Ik,
Joop (1391)speelde met Zwart tegen Jan Schoemaker (1396)
aan bord 5. De opening was de
Siciliaan waarbij Jan kort rokeerde en daarna
probeerde om
met o.a. zijn twee paarden
op de koningsvleugel een aanval op te zetten. Ik rokeerde lang, waar mijn
pionnen al aardig opgespeeld waren en waar ik het minst van zijn stukken te
duchten had, dacht ik.
Het lukte mij om
mijn beide lopers op zijn koningsstelling gericht te krijgen. Toen speelde hij
zijn paard naar e4 met de bedoeling een ongedekte
pion op c5 te slaan en daarbij ook nog meteen
mijn dame op d7 aan te vallen. Ik sloeg met mijn loper in op h3 en liet hem de
pion op c5 nemen en mijn Dame op d7 aanvallen. Hierop speelde ik mijn dame naar
g5. Zie stelling. Tot zover beoordeelde Fritz de stelling nog steeds als
gelijkwaardig. Toen koos Jan de verkeerde voortzetting.
Hij speelde g3?, dit was het begin van het einde. Welke zet had hij moeten spelen om de partij volledig in evenwicht te
houden? Eén antwoord is maar mogelijk en onder de goede inzenders wordt een
voetreis naar Tata Steel Chess verloot.
Jaap (1694) ging er met Zwart tegen (1796) weer voortvarend
en onorthodox tegenaan (1. .., h6, 2. .., g5 en zo verder). Maar of hij nu
tegenstanders treft die zich daardoor niet laten inspireren of dat er een
vuiltje in zijn denkmachinerie zit of dat er sprake is van beide mogelijkheden,
de laatste tijd heeft hij er weinig succes mee. Hij bereikt wel een
veelbelovende stand, maar weet niet door te drukken, waarna zijn tegenstander
het initiatief overneemt en niet meer uit handen geeft. Zo ging het nu helaas
dus ook.
Frank(2104): In een gesloten Sicilaans liet de
zwartspeler(2080) toe dat Wit met e5 en een daaropvolgend d4 veel ruimte en
enkele tempi won. Omdat de zwarte Dame ook nog midden op het bord opgesloten
dreigde te worden zette Zwart een kwaliteit te koop die Wit echter weigerde in
ruil voor aanval en een verdere insnoering van de zwarte stukken. Zoals dat
meestal gaat resulteerde dat niet meteen in een alles vernietigende aanval, maar
in langzaam groeiende tegenkansen van Zwart en een niet meer te bevatten
complexe stelling. Ergens had Zwart het initiatief en de partij dan ook over
kunnen nemen, maar in een lichtelijk groeiende tijdnood van Wit(!) greep Zwart
een paar keer net mis waardoor Wit eerst een pion won, toen een kwaliteit
kreeg, die weer terug offerde en nog ergens 2 pionnen mee graaide. In de
eindstand had Wit uiteindelijk 4 tegen Zwart 2 pionnen met beide een Toren en
een Dame. Echter, de zwarte Koning stond op de tocht, met een dwarrelende witte
Dame en Toren eromheen. Omdat de zwarte Dame buiten spel stond en de witte Koning schuilde achter 3 pionnen,
vond Zwart het welletjes en gaf op.
Jan (1469): Met Wit tegen 1837 koos ik na 1.e4, c5; met 2.
Pc3 voor het Gesloten Siciliaans, waarmee ik mijn tegenstander duidelijk uit
zijn repertoire bracht. Lang ging de strijd gelijk op, maar naarmate het
middenspel vorderde kwam ik steeds beter te staan. Met een T op f6, een P op g4
en twee vrijpionnen op h6 en g6 tegenover een zielige Koning op g8 lag de winst
voor het grijpen. Daarbij moest ik wel nauwkeurig spelen, want (1837) had een
vrijpion op d3. Maar omdat ik zelf nog 1.05 op de klok had (mijn tegenstander
0.28), dit de laatste partij was die nog bezig was en omdat ik met remise tegen
(1837) best tevreden was en 3½-3½ wel een mooie uitslag vond voor een
vriendschappelijke wedstrijd, bood ik dat dus aan; wat mijn tegenstander
stomverbaasd accepteerde.